Op de fotograaf rust de zware taak om een 3 dimensionale werled in 2 dimensies te persen en daar ook nog een uitsnede uit te maken: het beeldkader.
Bij het maken van die uitsnede spelen 4 zaken:
– Wat moet er IN het kader vallen en waarom ?
– Wat moet er echt buiten het kader blijven ?
– Moet het een liggende (landschap) of een staande (portret) opname worden ?
– Wat kan en wil ik in de nabewerking nog uitsnijden ?
Vaak moet je die keuze in een split-second maken, waardoor het belangrijk is hierop te oefenen.
Als je door de zoeker kijkt en over je onderwerp beweegt zie je daar hoe de elementen in beeld komen. Het is daarbij belangrijk om de randen van het zoekerbeeld goed te bekijken: let er op hoe de lijnen je kader in- en uitlopen. Kijk of er geen onderdelen van je hoofdonderwerp raar worden afgesneden.
Let ook goed op wat er op de achtergrond van je foto gebeurd: De kleuren, licht/donker verhouding, scherpte/onscherpte gebieden in de achtergrond spelen een belangrijke rol in je foto. Let erop dat er geen bomen en lantaarnpalen uit iemands hoofd komt groeien ! De achtergrond onscherpte wordt bepaald door de je diafragma-opening: Hoe kleiner hoe scherper de achtergrond wordt. Om een goed idee van de onscherpte te krijgen heb je op de duurdere reflexcamera’s een knopje om het diafragma te sluiten, zodat je kan zien wat er straks in je foto gebeurd.
Als je foto’s bekijkt van topfotografen zie je dat de achtergrond in hun foto’s geen toevalligheid was – daar is goed over nagedacht !
Als er meer dan één hoofdonderwerp is, dan zie aan de betere foto’s dat de fotograaf de verschillende onderwerpen op een bepaalde manier met elkaar in relatie heeft gebracht. Dat kan bijvoorbeeld door de bewegingsrichtingen samen te laten vallen, of door de onderwerpen zo in het kader te plaatsen dat ze samen een lijnenspel gaan vormen.
Als je snel moet beslissen over het kader, kun je beter wat meer ruimte in de foto laten, door bv een stapje naar achteren te doen. Je kunt dan later, in de nabewerking in Lightroom of Photoshop, de foto beter in het vlak zetten door te roteren en croppen.
Na de randen en de achtergrond moet je beslissen waar het hoofdonderwerp in beeld moet komen. Er zijn allerlei compositorische regels die je kunt toepassen, maar er spelen ook zaken die te maken hebben met het kader:
Hoe groot moet het hoofdonderwerp in beeld komen ? Moet het tot aan de randen komen of moet er meer achtergrond in beeld komen ? Als je hoofdonderwerp te klein in beeld is, krijgt de bekijker geen goed beeld van wat je eigenlijk wilde laten zien. Als er geen achtergrond in beeld is, krijgt de bekijker geen beeld van de omgeving waarin je de foto hebt gemaakt.
Te krap gekaderde onderwerpen geven een gevoel van benauwing. Bewegende onderwerpen hebben ruimte nodig in de richting waarin ze naartoe bewegen, en dat geldt ook voor de kijkrichting bij portretten.
En meestal is het mooier als het hoofdonderwerp niet precies in het midden van je foto komt.
(vertaald artikel uit N-Photo door Hans van der Kruijf)