Duplicaten finder in LightRoom

Met onderstaande  duplicate finder voor LR kun je in je catalogus naar dubbele foto’s zoeken.

Het  programma is te vinden op een Duitse site: www.bungenstock.de en heet “teekesselchen” .
Hoe het gaat lees je in de Engelstalige tutorial.
Het programma zet zwarte vlaggetjes (x) bij de dubbele foto’s, en dan kun je zelf beslissen of je bewaart of weggooit.
Het programmaatje gooit zelf niets weg. Het is een plug-in wat zichzelf opbergt in LR’s bibliotheek onder ‘bibliotheek/plugin opties’.

Ik heb mijn foto’s chronologisch opgeborgen, en hoewel je het in één keer op je hele catalogus zou kunnen toepassen, is dat mijnsinziens niet verstandig, omdat je dan het overzicht kwijtraakt. Ikzelf doe dat dus maand voor maand, en als controle nog eens voor een heel jaar.

Rob Rademaker

Color management (kleurbeheer)

In de digitale wereld worden kleuren weergegeven in cijferreeksen.
Hoe langer de cijferreeks, hoe meer kleurnuances er vastgelegd kunnen worden.
Dit getal wordt ook wel de kleur- of bitdiepte genoemd, omdat het vastlegt hoeveel bits (een Bit is een “Binary digIT” dat alleen een 1 en 0 kan registreren) er gebruikt kan worden om de kleur- en helderheidswaarde van 1 pixel (lees hier alles over pixels) vast te leggen.

Die bits worden meestal in 3 of 4 blokken opgedeeld:
Rood – Groen – Blauw (RGB) of Cyaan – Yellow – Magenta – Zwart (CYMK).
Zo wordt een bepaalde rood-kleur weergegeven als 251 – 55 – 0  in RGBk en 0 -92 -100 -0 in CYMK.  Twee heel verschillende getallen dus.

RGBk wordt toegepast in “doorzicht” weergaves: in monitoren en beamers.
CYMK wordt alleen gebruikt in de print industrie, eigenlijk in “opzicht” weergaves . Het zijn ook de kleuren die in de cartridges van inktjet printers zitten.

Als de beeldsensor van een camera een beeld vastlegt, gebruikt iedere camera-fabrikant zijn eigen cijferreeksen. Dat wordt RAW (voor ruw) genoemd.  In een RAW-formaat is de maximale informatie van de beeldsensor opgeslagen. Maar behalve voor de camera zelf en eventuele software van de camera-fabrikant, is die informatie voor niemand bruikbaar.
Het is deze fabrikant-eigen vertaling tussen het electrische stroompje wat de fotocel heeft geregistreerd en de getallen in de RAW, wat het unieke karakter van een camera bepaalt.
Daarom ziet een foto uit een Sony camera er anders uit dan van een Nikon camera, hoewel ze toch dezelfde beeldsensoren hebben.

Om de informatie om te zetten naar een standaard kleurformaat moet een RAW-converter programma gebruikt worden . De camera zelf kan het ook, maar is meestal toch wat beperkt in zijn rekencapaciteit om dat helemaal goed te doen.
Camera-fabrikanten leveren ook altijd een RAW-conversie programma mee met hun camera’s (bv Nikon Capture NX) . Dat zijn ook de meest geschikte programma´s voor die conversie, want daarvan weet de camera-fabrikant precies hoe de kleuren omgezet moeten worden. Maar ook fotopakketten als Adobe Photoshop en Lightroom kunnen RAW bestanden omzetten, mits het type camera in hun converter bekend is. Omdat ze nooit van de camera-fabrikant het preciese RAW formaat krijgen (dat recept is een bedrijfsgeheim) moeten ze een beetje gokken – maar daar hebben ze wel veel ervaring mee. Toch is in theorie de omzetting van RAW bestanden in een Adobe programma minder acurraat dan die in het conversie-programma van de camera-fabrikant.  Of je het verschil ook daadwerkelijk kan zien is maar de vraag.

De converter maakt een bestand aan in de vorm van een JPG,  TIF of DNG standaard. In alle gevallen worden er ook pixels uit het RAW-bestand weggegooid. Dat probeert elk programma zo slim mogelijk te doen, door kleur-nuances die sterk op elkaar lijken te vervangen door één unieke kleur.  Bij DNG wordt het minste weggegooid en bij JPG het meeste.  Anderzijds is DNG het Adobe-(Digital NeGative) formaat, terwijl TIF en JPG een onafhankelijke standaard zijn.  Als je een formaat voor de eeuwigheid wil bewaren is een onafhankelijke standaard beter – je weet maar nooit of het Adobe formaat het eeuwige leven heeft.  Het TIF formaat is een goede middenweg.

Een RAW-bestand heeft nog geen standaard kleursysteem:  Elke fabrikant kan zijn eigen getallen bedenken voor de kleurweergave.
Maar zonder standaard getallen is rood nooit hetzelfde rood op elk apparaat – zonder standaard kleursysteem zou geen enkele monitor of printer in staat zijn een getrouwe weergave van je foto te maken:   Het ding weet niet wat hij met die getalreeksen aan moet vangen.

Daarom wordt er bij de RAW-conversie naar DNG, TIF of JPG gelijk  een kleursysteem aan je foto gekoppeld.  Dat kleursysteem kan RGB of CYMK zijn.
Er is maar 1 CYMK systeem, maar helaas bestaan er meerdere RGB kleursystemen, waarvan de 3 belangrijkste sRGB, AdobeRGB en ProPhotoRGB (van Kodak) zijn.

Van deze 3 RGB kleursystemen heeft sRGB het kleinste spectrum (“gamut”,  het totaal aantal weer te geven kleuren), en ProPhotoRGB het grootste.
Dus in theorie zou ProPhotoRGB een  foto het allermooist kunnen weergeven, ware het niet dat monitoren erg beperkt zijn in het weergeven van dat spectrum.
Hele dure monitoren kunnen 99% van het sRGB spectrum weergeven en 80% van het AdobeRGB spectrum, goedkopere monitoren komen niet verder dan 70% van het sRGB spectrum  en komen aan Adobe RGB helemaal nauwelijks toe.
Dus is het werken in sRGB helemaal geen slechte keuze, maar…

Als er van het ene naar het andere kleursysteem overgestapt moet worden – bijvoorbeeld om een foto te gaan printen in CYMK – moet er verteld worden hoe de kleurenschema’s vertaald moeten worden. Dat gebeurd door een “Look-Up Table” uit te kiezen, waar voor iedere kleur beide getalreeksen zijn opgenomen.
De kolom voor sRGB bevat minder regels dan die voor Adobe RGB en veel minder dan voor ProPhotoRGB.
Wanneer er nu van RGB naar CYMK moet worden vertaald, is het handig om zoveel mogelijk regels te hebben waaruit de converter kan kiezen: Des te groter is de kans dat de kleuren op het scherm goed lijken op die in de print.
Dus is het converteren van RAW naar het ProPhotoRGB formaat  aan te bevelen, en dat ook in te stellen  in Photoshop als “working RGB” en “convert to working RGB” (in Edit > Color Settings) .
In Lightroom hoef je niet te kiezen:  die gebruikt in de Library en Development schermen altijd ProPhotoRGB , en  converteert pas wanneer je met Lightroom wil gaan printen.

Want printers kunnen niet omgaan met ProPhotoRGB:  die kennen alleen maar AdobeRGB en sRGB. Hier is Adobe RGB de beste keus, want die bevat de best printbare kleuren.
Het omzetten doe je in Photoshop met  Edit > Convert to Profile.
Desgewenst kan je linksonderin het kleursysteem waarin je werkt weergeven.

Hans van der Kruijf

Pixels, wat zijn dat eigenlijk ?

Wat is een pixel eigenlijk ?
Een pixel (voor Picture Element) is het digitale getal (in bits) dat wordt geregistreerd door 1 fotocel op de beeld sensor, het opname element achterin een digitale camera.
Het aantal pixels bepaalt dus hoeveel gegevens de camera in een digitaal bestand kan plaatsen.  Dit getal is de resolutie of  ” het oplossend vermogen  ” van de beeld sensor.

Bij iedere camera wordt opgegeven hoeveel Mega-Pixels hij heeft (Mega is een miljoen in computertaal – merk op: 1000 x 1000 en niet 1024×1024 want dat is alleen van toepassing op bytes en niet op bits).

Die pixels worden opgebouwd uit het aantal fotocellen op de beeldsensor, geteld in de lengte   x  de breedte, en ze worden niet allemaal gebruikt:
Zo heeft een Nikon D750 24,94 miljoen fotocellen op de sensor zitten,  maar effectief gebruikt de camera 6016 cellen over de lengte en 4016 cellen over de breedte van de sensor om pixels uit te maken:  dus 24,16 miljoen pixels , afgerond 24,2 Megapixels.
De Nikon D750 is een FullFrame camera. Dat wil zeggen dat de beeldsensor het kleinbeeld formaat heeft – die fotocellen zijn verdeeld over een lengte van 35,9 mm en een breedte van 24 mm.
De Nikon D7200 heeft ook een 24 Megapixel sensor, maar dat is een crop-camera. De sensor meet maar 23.5 bij 15.6 mm. Dat wil zeggen dat de fotocellen op de crop-sensor dichter op elkaar zitten en dus kleiner zijn dan bij een FullFrame camera.
Dat verklaart waarom een FullFrame camera een groter dynamisch bereik (het maximale verschil tussen diepzwart en helderwit) heeft: Er valt meer licht op de grotere fotocel.

Elke fotocel geeft een electrisch stroompje af, dat vertaald wordt naar een digitaal getal: Dat is de eigenlijke pixel.
Dat digitale getal bevat 4 verschillende blokken met informatie:  De hoeveelheid Rood, Groen en Blauw in het licht, en de zwarting (K,  voor “black Key”).
Als er verder niets met de informatie wordt gedaan door de camera, noemen we die informatie een RAW- (ruw) bestand.
De camera heeft – afhankelijk van het merk – een bepaald aantal bits ter beschikking om de Rood, Groen, Blauw en blackKey waardes in vast te leggen.  Bij sommige merken kun je de bit-diepte instellen. Bij Nikon kan je kiezen tussen 12 of 14-bit NEF (Nikon’s RAW)bestanden.  Meer bits is altijd beter, omdat er dan voor iedere waarde meer nuances (“diepte”) kunnen worden vastgelegd – maar geeft wel grotere RAW-bestanden, dus er passen minder foto’s op je geheugenkaartje.

Bij sommige camera’s kan het RAW-bestand geheel onbewerkt uit de camera worden gehaald voor de nabewerking, maar veel camera’s persen de gegevens eerst nog samen om kleinere bestanden te generen.  Dit heet “compressed RAW”.
Dat compressen doen ze door alle getallen die sterk op elkaar lijken (dus waarvan de RGBK waardes vrijwel gelijk zijn) te vervangen door een enkel gemiddelde. Dat klinkt erger dan het is – bedenk wel dat er 24 miljoen pixels zijn geregistreerd, dus  er kan best wat van weg – maar meer is altijd beter en weg is weg.

Alle camera’s kunnen ook een vertaling van het RAW-bestand maken in het JPG-formaar. Dat is een veel kleiner bestand, dus er passen lekker veel foto’s op je geheugenkaartje- maar daarvoor moet de camera wel veel beeld-informatie weggooien.
Dus informatie die wel door de fotocellen zijn geregistreerd, blijven bij een RAW-bestand precies zo bewaard, maar bij een JPG bestand gaan er grote stukken verloren. Dat weggooien doet de camera zo slim mogelijk, maar uiteindelijk doet hij dat trucje door nuances in kleurschakeringen weg te gooien. Dus van de 50 tinten grijs in het RAW-bestand blijven er in JPG misschien maar 5 over.

Daarom is het advies om de “Out-of-Camera” -beelden altijd in in de maximale bitdiepte in RAW op te slaan, en pas later, in een nabewerkings programma als Adobe Lightroom of Photoshop, om te zetten naar een ander formaat.

Hans van der Kruijf

Evenementen fotograferen

In de zomermaanden zijn er volop festivals en evenementen  en daarbij valt heel wat te fotograferen.   Maar het is nog niet zo eenvoudig om een foto te maken die de sfeer van een evenement goed weergeeft:   Je kan niet overal bijkomen, er staan rijen mensen voor je en alles en iedereen om je heen trekt en duwt aan je.  Probeer dan maar eens op het goede moment een scherpe foto te maken. Hier zijn wat tips en trucs:

  1. Kijk tevoren waar je een goed zicht hebt op het gebeuren en voldoende beweegruimte.
    Als je geen ruimte hebt om te bewegen, kun je niet kiezen vanuit welke hoek je een foto kan maken. Het mooist is als je ook nog een andere plek kunt kiezen.  Dus helemaal vooraan staan is niet altijd handig, maar dan sta je er wel met je neus bovenop.
    Als er een podium optreden is sta je beter een beetje opzij dan er recht voor.  Opzij van het podium is vaak meer ruimte om te bewegen en de beeldhoek is sprekender van opzij dan recht van voren.
    Als het een langstrekkend evenement is, kijk dan waar veel ruimte is en een ruim blikveld, zodat het gebeuren op je afkomt in plaats van langs je heen trekt.
  2. Zoek ook tevoren uit wat en waar het hoogtepunt van het evenement is. Dat mag je niet missen, dus moet je op de juiste tijd op de juiste plek zijn.
  3. Een beetje brutaal mag best: Je wil een goede foto maken en dat gaat niet lukken als je als muurbloempje achteraan blijft staan. Voorzichtig en rustig door de menigte naar voren bewegen,  af en toe even de schouders ertussen en vaak sorry zeggen:
    “If your pictures aren’t good enough, you aren’t close enough” zei Robert Capa.  
  4. Bedenk tevoren welke lens je gaat gebruiken: Je kunt meestal niet van lens wisselen dus een zoomlens met flink bereik is het best.  Als je artiesten fotografeert kun je beter geen groothoekstand gebruiken, dat vertekend teveel. Maar bij een actie-gebeuren kan een lichte  groothoek wel weer handig zijn om  de omgeving erbij te betrekken.
  5. Kies een snelle sluitertijd. Alles beweegt – jijzelf, het gebeuren, de menigte om je heen – dus  je hebt al snel bewogen foto’s.  Door een snelle sluitertijd kiest je camera vanzelf een groot diafragma. Daardoor wordt met een beetje tele-zoom de achtergrond onscherp en dat is meestal wel mooi. Ik gebruik altijd diafragma-voorkeuze, maar in dit geval kun je ook  de sluitertijd instellen en het diafragma laten volgen.
    Auto-iso – het automatisch instellen van de ISO-waarde – is aan teraden, dan is de belichting altijd goed, ook als het licht erg varieert.
  6. Zet de camera op de Continue stand. Je kunt dan steeds snel een serietje foto’s maken, en achteraf de foto’s eruit zoeken waarop alles scherp was en er geen rare hoofden, armen en benen dwars door het beeld lopen.
  7. Maak ook wat overzichtsfoto’s in de groothoekstand, en maak wat close-ups van het publiek. Zorg in ieder geval voor wat afwisseling in je foto’s: Ook al ben je helemaal idolaat van het optreden van je superster, na 200 foto’s ben je er wel klaar mee.
  8. Let op zakenrollers. Zorg ervoor dat je tassen en zakken goed dicht zitten en dat alles van waarde aan de voor- en zijkant van je lichaam zit. Neem zo min mogelijk apparatuur en waardevolle spullen mee.
    Kijk ook regelmatig goed om je heen naar je mede-publiek.  Als je druk aan het fotograferen bent let je niet meer op je directe omgeving, maar zij wel op jou !

Hans van der Kruijf

Prime lenzen

Iedereen die begint met een spiegelreflex wil zo veel mogelijk millimeters lens hebben.
Zoomlenzen die het complete bereik van 10 tot 600 mm bestrijken moeten het zijn,  om maar geen fotografisch mogelijkheid onbenut te laten. Alleen al door alle keuzemogelijkheden die je dan met al die zoom capaciteit hebt, raakt menig fotograaf van het pad af:
Het leven bestaat ook in de fotografie uit keuzes,  en het maken van de juiste keuzes bij het “kaderen” van je foto is bij zoomlenzen al gauw moeilijk. Veel mensen gebruiken hun zoomlens alleen aan het begin en aan het eind van het zoom-bereik.

Om het allemaal wat eenvoudiger te houden is kan het handig zijn  om in je uitrusting ook paar basis “primes” te hebben.
Een prime is een objectief met een vast brandpunt. Ze zijn kleiner en lichter dan zoomlenzen, meestal veel lichtsterker, van een betere optische kwaliteit en ook nog veel goedkoper dan een zoomlens.

Om te beginnen moet je het niet in extremen zoeken:
Dus is de eerste basis-prime een 50mm lens. Op een cropsensor- camera, die het beeld 1,5x  kleiner maakt dan FullFrame,  levert dat een gematigde tele van 75 mm op.
50mm is een standaard lens – zijn beeldhoek is ongeveer gelijk aan die van het menselijk oog.  Veel fotografen vinden dat daarom een saaie lens, maar oefening baart kunst:  De grote reportage-fotografen werken juist vaak met standaard objectieven.

Een groothoek die  goed bij een 50mm zou passen is een 24mm of 28mm. Zo’n lens is groothoekig genoeg voor het meeste werk, vertekent niet teveel en stelt geen uitdagingen aan de compositie zoals een echte “UltraWide” groothoeklens van 20mm of minder.
Op een cropsensor camera is een 28mm hetzelfde als een 50mm.

Een 85mm is een prima portretlens (127mm op cropsensor), maar voor wat meer tele-effect zou  een 180mm of 200mm een goeie keus zijn. Deze objectieven worden dan echter al veel snel duurder dan een tele-zoomlens van 70-200mm.

Bij primes is het grote voordeel dat dit soort lenzen al tegen lage prijzen een groot diafragma van f/1.8 of f/2 leveren. Daarmee kun je al direct met scherptediepte en achtergrondonscherpte gaan spelen, wat meteen een proffessionele look&feel aan je foto’s geeft.

Als je een basis set lenzen bijéén hebt, is het vooral van belang om de verschillen tussen die lenzen goed te leren kennen.  Daardoor leer je het snelst welke situatie wel of niet geschikt is voor een bepaalde lens.
Bedenk wel: Als je meer in beeld wil hebben kun je ook wat stappen naar achteren doen, en als er minder in beeld moet, kun je dichterbij gaan staan. Dus het aantal millimeters lens hoeft daar niet de doorslag bij te geven, maar:

Soms kun je niet verder naar achteren of dichterbij.
En – het allerbelangrijkste – het beeld verandert per type lens.

Bij een groothoeklens worden de beeldelementen uit elkaar getrokken. Er staat niet alleen meer op, maar de voorgrond staat veel verder van de achtergrond, dan bij een standaard lens.

Een telelens drukt juist de voor- en de achtergrond verder in elkaar.  Ook beïnvloedt de beeldhoek de mate waarin de achtergrond onscherp wordt.  Groothoek lenzen hebben een grote scherptediepte, waar de achtergrond onscherpte langzaam toeneemt. Telelenzen hebben een kleine scherptediepte maar de achtergrond onscherpte neemt snel toe. Die achtergrond onscherpte wordt met een mooi Japans woord  Bokeh genoemd.

Er is één nadeel aan primes dat zoomlenzen niet snel hebben:
Je moet vaker van lens wisselen, en daardoor wordt de beeldsensor weer sneller stoffig.
Hans van der Kruijf

Zijn veel megapixels zinvol ?

Met de komst van de Canon 5DS en de Sony A7r II worden veel megapixels ook bereikbaar voor de veeleisende amateur.
Hoe zinnig is het om in meer  megapixels te investeren ?

In de eerste plaats levert zo’n investering alleen maar meer waarde als je ook de allerbeste objectieven gebruikt.  Een objectief moet een zeer hoog scheidend vermogen hebben (dat wordt gemeten in lijnen per millimeter) om die megapixels van zinnige data te voorzien (je hebt 2 pixels in de breedte nodig voor 1 lijn – dus reken maar uit).
Een hele dure camera met goedkope lenzen is dus zonde geld.

Na al die investeringen heb je een afbeelding die moeiteloos op een billboard van meters breed en hoog kan worden gepubliceerd.
Het is te hopen dat je dat ook gaat doen, anders is de kans groot dat je nooit iets ziet van je extra investeringen:
Een “gewoon” scherm kan al die pixels niet weergeven, en een printer al helemaal niet.  Of zet je je foto’s alleen maar op facebook ? Zonde !

Daar komt nog iets anders bij:  Het dynamisch bereik van multi-megapixel camera’s blijft meestal wat achter op dat van camera’s met minder pixels. Niet voor niets hebben heel goede camera’s als de Nikon D750 en de Canon 5D m3 maar 24 resp. 22 Megapixels.
Als er heel veel beeldsensoren op een klein oppervlak geperst moeten worden, kan elke sensor maar een klein beetje licht opnemen.  Als er minder beeldsensoren nodig zijn, kunnen ze wat groter zijn (die waarde kun je per camera vinden uitgedrukt in micrometers) en dus meer licht opvangen. Bovendien valt het inkomend licht bij grote beeldsensoren van meer kanten op de sensor.
Daardoor hebben die camera’s een groter dynamisch bereik; Het maximale verschil tussen de diepste zwarten en lichtste witten).

Er is wel een ander voordeel aan foto’s met heel veel megapixels:
Je kunt heel ver gaan in het uitvergroten (“croppen”) van het beeld.
Dat zou willen zeggen dat je uit een foto met een standaard lens, een beeld kan halen alsof je een flinke tele hebt gebruikt.
Alleen, voor het extra geld van die dure camera, kun je ook een goeie telelens kopen.  En dan heb je ook nog het voordeel van de echte telelens- werking (de grotere “bokeh”of achtergrond onscherpte en het samendrukken van voor- en achtergrond) , want dat effect heb je bij een “crop” niet.

Mijn advies:
Hou je geld lekker in je zak of koop er een mooie lens van
– heb je veel meer aan !

Hans van der Kruijf